Digelofjoor en Podomoro

Het is zondag in Spakenburg. Her en der ligt afval. Bij voetbalclub IJsselmeervogels is gister een derby gespeeld. Blauw tegen rood. In Spakenburg ben je of rood of blauw. Dat is tenminste wat mijn vrouw te horen krijgt als zij twee alleraardigste jongens aanspreekt. Het werd gelijkspel en sommige mensen hadden na de wedstrijd blijkbaar hun fiets niet meer nodig. Omdat ie kapot was of zo, hebben ze hun tweewieler maar weggegooid. Of het rijwiel gesloopt door het naar iemand toe te gooien. Maar deze twee zijn geen gozerts die zulke dingen doen. Op blote voeten door het vissersdorp struinend met een potje bier in de hand, proberen ze alleen maar de zondagsrust te doorbreken. ‘s Zondags mag je hier natuurlijk niet werken, dus de straat niet aanvegen. De heilige zondag ruist, knispert en kraakt van het rondwaaiend plastic. Bij een kletterende fontein ga ik op de markt even in de schaduw zitten. Met een bij een Turk gekocht blik bier. Want ik kreeg toch wel dorst van dat gesprek tussen de twee jongens en mijn vrouw. Ook hier overal een rommel van feest en frustratie. Heb nog nooit van mijn leven een pizzabak gezien. Een afvalbak speciaal voor pizzadozen. De dorpsjeugd is de hutspot zat, dat is duidelijk. Leve de Italianen! 

Een geur van vernis hangt over het historisch haventje. Een grijzende man knapt zijn boot op. Nood breekt wetten. Ook op deze plek. Het scheepje draagt de naam “Digelofjoor”. In Spakenburg heeft het historisch erfgoed het ook al moeilijk. Gezien de noodkreet op een wimpel van een der botters. Ik ben echt van mening dat God hier moet bijspringen. Zeker gezien Hij in Spakenburg zoveel volgers heeft. Hij mag wel wat terugdoen voor al die mensen die hier een abonnement op Hem hebben. Want tradities moeten behouden blijven. Geboren en getogen zijn in een vertrouwd dorp als dit moet niet worden onderschat. Je kunt er weg. Je kunt er blijven. Veel van de inwoners gingen in vroeger dagen vaak weg uit Spakenburg, maar bleven er ook tegelijkertijd. Elke dag kwamen de vissers van het IJsselmeer terug. Met hun vangst voeren ze het haventje in, boetten hun netten – als die kapot waren gegaan – en dankten Onze Lieve Heer voor de vangst. 

Met uitzicht op al het historisch hout genieten we aan het einde van de dag van een smakelijke Indonesische maaltijd. Het restaurant, Podomoro, is vol gelach en de uitbaters zijn vriendelijk. Mijn vrouw weet waaraan ik moet denken. Want ze kent me. Ze doen me denken aan die Indonesische mensen in Rotterdam. Die familie, van Pakistaanse afkomst oorspronkelijk, was naar Indonesië geëmigreerd en toen doorgetrokken naar Nederland. Om door de inwoners van ons kikkerlandje “blauwen” te worden genoemd. De familie ving me gastvrij op als de hunne. Ze wisten wel wat het was om je vertrouwde omgeving te verlaten. Ik had het schip moeten verlaten al was het niet zinkende. Het was dit leerplichtige schipperskind dat langzaam kopje onder ging. Het liep allemaal niet zo lekker. Daarbovenop kreeg ik nogal eens op mijn falie van de Rotterdamse straatjeugd. Want ik was een rare. Niet rood. Niet blauw. Ik hoorde er niet bij. Nog steeds hoor ik er niet bij. Alleen vind ik dat nu meer dan prima zo.             

← Terug naar Schrijver