Berlin! Berlin! Berlin! Deel 2

Vandaag is het precies drieëndertig jaar geleden – plus een week – dat de Berlijnse Muur viel. Vier jaar daarvoor was ik met mijn broer in de stad waar het woord “cultuur” in kapitalen wordt geschreven. We hebben muziek van onze band HGPS bij ons. Op orkestband. Drummer Vincent en gitarist Edwin zijn in Holland gebleven. 

Natuurlijk willen wij uitstappen op Bahnhof Zoo. Vanwege Christiane F. Over wie David Bowie zong. Broertje heeft zijn basgitaar bij zich. Ik mijn kasdepressieve buien. Met bonkend hart naderen we ons einddoel. Nog altijd mag ik graag denken dat onze trein ter controle eerst helemaal rond de stad werd geleid, voordat we de westkant binnen mochten. In 1985 draait nog steeds het Koude Oorlog-rooster, moet u weten. Het is donker als we in Berlijn arriveren. Totdat de duisternis plots verdampt in het schijnsel van schijnwerpers. Blaffende honden en grimmig kijkende Vopo’s komen tevoorschijn. Ze heten allemaal Vopo’s, de kaartjesknippers, de soldaten op de Muur, de paspoortcontroleurs, de honden. Wij lijken in Colditz aan te komen, dat Duitse gevangenenkamp voor geallieerde officieren tijdens de Tweede Wereldoorlog. Alsof ik weet hoe Colditz eruit ziet. Ik ken alleen de gezellige tv-serie die zo heette en die ik ’s avonds, met een prakje op schoot, met opa en oma bekeek in-het-jaar-weet-ik-niet-meer. Maar de Vopo’s met herdershonden op de perrons zien er maar wat echt uit. Zeker voor twee knulletjes uit een dorp dat niet veel groter is dan het geboortedorp dat mijn vader ontvluchtte. Weer worden onze paspoorten gecontroleerd. We arriveren op Bahnhof Zoo. We hijsen onze spullen op de rug, mijn broer geeft zijn basgitaar een kusje en we verlaten de trein. We lopen het station uit, de straatgeluiden in. We lopen richting Gedächtniskirche, geloof ik. We lopen Berlijn in, geloof ik. Berlijn! Mijn hart bonst, bonst, bonst. Berlin! Berlin! Berlin! 

Als wij bij de Gedächtniskirche zijn aangekomen bekruipt ons een unheimisch gevoel. ‘Moet je kijken man’, wijst mijn broer. In de schaduw van het oorlogsmonument is het een ravage. Alsof er een veldslag heeft plaatsgevonden. Mijn broer kijkt ongerust achterom. Hij vreest voor zijn basgitaar. Het is donker, het is laat, en dus te laat waarschijnlijk om nog behoorlijk – laat staan veilig – onderdak te vinden. ‘Zullen we in het park gaan slapen? Jij bewaakt eerst de basgitaar, dan ik’, regelt broeders maar meteen de beurtwacht. ‘Jij hebt de ketting hè?’ Ik knik bevestigend. Maar de oude hondenketting is niet nodig. Voordat we een stadspark kunnen vinden, lopen we Karlheinz tegen het lijf, Karlheinz Schmidt, een jongen die zich in Berlijn heeft gevestigd om zijn dienstplicht in West-Duitsland te ontlopen. Dat kon toen. Karlheinz wil ons wel helpen. Hij weet een onderkomen voor de nacht: Jugendgästehaus am Zoo, aan de Hardenbergstrasse 9a, een jeugdherberg. De straat verbindt Bahnhof Zoo met de Ernst-Reuter-Platz waar zich de Raifeissenbank bevindt. Die we al snel nodig zullen hebben. We lopen richting jeugdherberg. Aan de deur staat een hopeloos dronken Ier. Hij wil onhandig morrelend naar binnen, maar dat lukt hem niet. Dus struikelt hij met ons mee. ‘Alles vol’, zo wordt te kennen gegeven. ‘Ach kom’, zaagt Karlheinz door. ‘Je kunt toch wel een paar matrassen op de grond leggen.’ Wij zeuren, Karlheinz zeuren. Later wordt duidelijk waarom hij zo doorzeurt: omdat Karlheinz verliefd is op mijn nichterig ogende broertje. Karlheinz weet het door zijn slaapplaatsactie al snel voor elkaar te krijgen geld van ons te lenen. Honderdvijfentwintig mark. 

Ene Norbert legt een paar matrassen op de vloer. Niet voor de Ier. Die is weer verdwenen. Als een blok vallen we in slaap. De volgende dag zien we Berlijn bij daglicht, voor het eerst van ons leven. Gottes Gnade, wat een metropool! Tijd voor ontbijt van Norbert. We lopen de eetruimte binnen. Een forse skinhead zit met zijn vriendin aan een eettafel. Ze hebben de tafel geheel voor zichzelf. De kaalkop steekt niet onder stoelen of banken wat hij van zijn verdeelde Duitsland vindt. De mening is luidruchtig. Niemand haalt het in zijn hoofd hem te vragen wat rustiger te eten. Bezaaid onder vaderlandslievende tatoeages zit hij daar, druk orerend zijn broodje te vermalen. Zijn vriendin heeft twee blonde vlechten en acne en aanbidt hem met stralende ogen. Ze passen goed bij elkaar. Dat vinden ze zelf ook. Ze beginnen elkaar op te eten. We ontmoeten een leuk Duits-Joods meisje, Marion. Ze heeft prachtig blond haar. Mijn broer gaat diezelfde avond nog meteen op stap met haar. Prima. Ik loop wel richting Muur, hoor?! Er hangt een opvallend grote ster boven de verdeelde stad. In gedachten verzonken loop ik bijna twee mannen van de sokken. Druk pratend lopen beiden langs mij heen. Zij lijken mij niet eens te hebben opgemerkt. Ik begeef mij op een houten uitkijkplatform, bedoeld voor de toeristen. Trillend van opwinding zie ik over de Muur een duister Oost-Berlijn. Een paar stoplichten knipperen tevergeefs. Er is geen verkeer te zien, nauwelijks verlichte etalages, geen lichtreclames. De duisternis hangt grijsgrauw tussen de huizen. Er wordt elektriciteit bespaard. Achter mijn rug bruist West-Berlijn, vol leven, vol plannen. Oost-Berlijn is dood. Een lege stad vol lege nacht. Ik voel me even ontzettend aanwezig en voor altijd. Dit moment zal ik nooit meer meemaken, dat weet ik zeker. 

Er ontvouwt zich een schouwspel voor mijn neus dat ik niet snel zal vergeten. Twee Vopo’s fietsen door het niemandsland van de Muur mijn richting op. Hoe zit dat dan met die landmijnen die daar toch moeten liggen, heb ik op school geleerd? Een van de agenten stapt af, opent een kastje aan een lantaarnpaal om te bellen. ‘Alles in Ordnung. Ja. Gut’, denk ik te horen. ‘Ich verstehe.’ Zum – murmelt hij, geloof ik – Zum Befehl zal het wel geweest zijn. Ik verstond het niet goed. Beide agenten fietsen door en herhalen het ritueel om de – wat zal het geweest zijn, hoeveel meter? Ik ben slecht in het schatten van afstanden. Het telefoneren herhaalt zich een paar keer, voordat de Vopo’s ter linkerzijde uit het zicht verdwijnen. Het lijkt nu nog stiller aan de andere kant. Ik mis mijn vriendin plots. Die blijkt mij bij thuiskomst heel wat minder te hebben gemist. In het geheel niet eigenlijk, zal haar nieuwe vriendje mij verzekeren. 

                                                    (wordt vervolgd)

← Terug naar Schrijver